
Jurisprudentie
BB5792
Datum uitspraak2007-10-17
Datum gepubliceerd2007-10-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200702596/1
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-10-17
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200702596/1
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 28 februari 2007 heeft verweerder zijn beslissing om op 17 februari 2007 jegens appellant bestuursdwang toe te passen ter zake van het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft verweerder beslist dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 59,00) voor rekening van appellant komen.
Uitspraak
200702596/1.
Datum uitspraak: 17 oktober 2007
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant], wonend te [woonplaats],
en
het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam,
verweerder.
1. Procesverloop
Bij besluit van 28 februari 2007 heeft verweerder zijn beslissing om op 17 februari 2007 jegens appellant bestuursdwang toe te passen ter zake van het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen, op schrift gesteld. Daarbij heeft verweerder beslist dat de kosten van de toepassing van bestuursdwang (€ 59,00) voor rekening van appellant komen.
Bij besluit van 30 maart 2007, verzonden op diezelfde datum, heeft verweerder het door appellant hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 10 april 2007, bij de Raad van State ingekomen op 12 april 2007, beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 4 mei 2007.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 september 2007, waar appellant, in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. D. Cevik, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. In artikel 4.2.4, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene Plaatselijke Verordening Rotterdam (hierna: APV) is bepaald dat de inzameling van afvalstoffen kan plaatsvinden via een door of vanwege de gemeente verstrekte of geplaatste inzamelvoorziening voor de gebruikers van een aantal percelen. Ingevolge het tweede lid kan het college van burgemeester en wethouders aanwijzen via welk(e) inzamelmiddel(en) of -voorziening(en) de inzameling van bepaalde categorieën huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt.
Ingevolge artikel 4.2.11, eerste lid, van de APV is het voor de gebruiker van een perceel ten behoeve waarvan krachtens artikel 4.2.4, tweede lid, een inzamelvoorziening voor een bepaalde categorie afvalstoffen is aangewezen, verboden de desbetreffende afvalstoffen anders aan te bieden dan via die inzamelvoorziening.
Ingevolge artikel 4.2.18, eerste lid, van de APV wordt, indien degene die feitelijk handelt of heeft gehandeld in strijd met deze paragraaf ten aanzien van het aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen onbekend is of onbekend is gebleven, de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid geacht te hebben gehandeld in strijd met de desbetreffende bepalingen in de APV.
Ingevolge artikel 9, vierde lid, van het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffen gemeente Rotterdam moeten de inzamelvoorzieningen na gebruik goed worden gesloten.
2.2. De toepassing van bestuursdwang heeft bestaan uit het op zaterdag 17 februari 2007 verwijderen van een witte 8 literpostzak met afvalstoffen die is aangetroffen op de Schietbaanlaan, ter hoogte van nummer 164, te Rotterdam, welke zak op een zodanige manier in een aldaar aanwezige afvalcontainer was geplaatst althans achtergelaten, dat de vulopening van deze container hierdoor werd geblokkeerd.
2.3. Appellant betoogt dat hij niet als overtreder kan worden aangemerkt, zodat de kosten van bestuursdwang niet op hem konden worden verhaald. Appellant stelt daartoe dat zijn bovenbuurvrouw vrijwel iedere woensdagochtend om 08.45 uur één of twee vuilniszakken van appellant aanbiedt als zij naar haar werk gaat. Op woensdag 14 februari 2007 is echter noch door appellant noch door zijn bovenbuurvrouw huishoudelijk afval van hem aangeboden. Hij vermoedt dat derden op woensdag 7 februari 2007 tussen 08.45 en 09.30 uur een vuilniszak van hem hebben weggenomen om deze vervolgens aan te bieden bij de container aan de Schietbaanlaan.
2.4. Verweerder stelt dat de afvalcontainer op het moment dat de postzak werd aangetroffen halfvol was, dat de container goed functioneerde en dat na onderzoek het huisvuil van appellant afkomstig bleek te zijn.
2.4.1. Ingevolge artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht is de overtreder de kosten verschuldigd die zijn verbonden aan de toepassing van bestuursdwang tenzij de kosten redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoren te komen.
2.4.2. Naar het oordeel van de Afdeling is overtreder primair degene die het te handhaven voorschrift daadwerkelijk schendt. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 1 juni 2005 in zaak no. 200501068/1 (AB 2005, 247), zal in de regel mogen worden aangenomen dat de persoon tot wie de aangetroffen afvalstoffen kunnen worden herleid, ook de overtreder is. Dit geldt echter niet voor personen voor wie het op grond van door hen geleverd tegenbewijs niet aannemelijk is dat zij het te handhaven voorschrift daadwerkelijk hebben geschonden.
Gelet op de stukken en hetgeen appellant ter zitting onder ede heeft verklaard, acht de Afdeling het niet aannemelijk dat de betrokken postzak op zaterdag 17 februari 2007 door of in opdracht van appellant is aangeboden met het gevolg dat de vulopening van de container werd verstopt. Het moet er daarom voor worden gehouden dat appellant artikel 4.2.11, eerste lid, van de APV, in samenhang met artikel 9 van het Uitvoeringsbesluit Afvalstoffen gemeente Rotterdam, niet heeft geschonden. Verweerder heeft appellant dan ook ten onrechte als overtreder aangemerkt en heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat appellant de kosten van de toepassing van de bestuursdwang is verschuldigd. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 5:25, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.5. Het beroep is gegrond. De bestreden beslissing op bezwaar dient te worden vernietigd. Het besluit van 28 februari 2007 moet worden herroepen. De Afdeling zal op de hierna te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
2.6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het beroep gegrond;
II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 30 maart 2007, kenmerk A.B.2007.2.01649/PS;
III. herroept het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam van 28 februari 2007, kenmerk 07/01906;
IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
V. gelast dat de gemeente Rotterdam aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.W. Mouton, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat.
w.g. Mouton w.g. Plambeck
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2007
195-209.